Theodorus Christiaan Colenbrander

(1811-1881)

Theodorus Christiaan kwam in 1854 van Java naar Natal met een compagnon, Wilhelm van Prehn. Samen met Archibald Keir Murray probeerden ze in Pinetown indigo te verbouwen en te produceren, maar zonder succes. Van Prehn verliet de kolonie, maar Theodorus bleef. Hij trad op namens een emigratiemaatschappij genaamd de Nederlandsche Landbouw Emigratie Maatschappij, opgericht in Nederland door zijn broer dominee Herman Colenbrander en zijn twee zonen Johannes Arnoldus en Adriaan samen met de Amsterdamse reder M.C. Lapidoth. Zij kregen de goedkeuring van het bestuurscollege van Natal om jonge monteurs, boeren en arbeiders, die door een liefdadigheidsvereniging waren opgeleid, te introduceren. Het doel van deze emigratie was deze jonge mensen in andere delen van de wereld te plaatsen en hen zo te onttrekken aan wat werd omschreven als “de besmetting van de Europese armoede”. De eerste lichting arriveerde in mei 1857, en vanaf dat moment tot juli 1860 landden ten minste zes schepen in Durban, waarbij achternamen als Wassink, Theunissen, Ente en Gielink in de kolonie werden geïntroduceerd, evenals meer Colenbranders.
Hij was de stichter van New Guelderland Natal (RSA) waar hij een boerderij en de New Guelderland Suikerfabriek bezat.